In een hotel weet je nooit welke gasten je tegenkomt. Je verblijft één of meerdere dagen, komt elkaar misschien tegen bij de receptie of ziet elkaar zitten in het restaurant en daarna scheiden de wegen.
Tijdens mijn opname in 2019 verbleef ik zeven weken als ‘hotelgast’ in een kliniek. Allereerst een week in de intakegroep en daarna ging ik naar mijn ‘definitieve’ groep, met wie ik de groepsactiviteiten deed.
Ik verbleef op mijn eigen (tijdelijke) kamer. Heel anders dan de psychiatrische setting waar ik werkte. Het kwam daar wel vaker voor dat vier mensen gescheiden door kasten op een kamer verbleven. Ieder met zijn eigen psychiatrische klachten, waardoor er vaak spanning en onrust heerste.
Voor mij een kamer alleen, een soort instroom kamer, op een aparte vleugel. Na de intake zou ik naar een meer luxueuze kamer worden doorgeschoven. Ik had van de opgedane indrukken een rode kop gekregen. Via het Limburgse heuvelland was ik binnen een half uur van mijn vertrouwde gezin, op een plaats beland die ik nooit had verwacht.
Ik was de slagboom net voorbij en parkeerde mijn auto. Een oud-collega van de instelling waar ik het laatst werkte, stond buiten bij de ingang. Ze had nu een baan als secretaresse in deze kliniek en had mij op de planning zien staan. ‘Ik zal niets zeggen hoor’, vertelde ze. Ik had de energie niet om door de grond te zakken. Ik stond daar bepakt en bezakt met allerlei reistassen, plastic zakken, met spullen die ik komende weken zou nodig hebben.
Na de incheck staarde ik op mijn kamer naar het plafond. Ik moest bij komen. Althans, dat probeerde ik. Ik wist niet zo goed wat ik moest denken, want het lawaai overstemde mijn rust. Zo werkte ze in een kamer naast mij. Er werd geboord, getimmerd waardoor ik geen oog dicht deed. Ik had dringend behoefte aan rust.
I need O2
Maar als ik wist wat mij de volgende eerste dag te wachten stond was ik tegelijk die aankomstdag gillend mijn auto ingestapt. Tassen vol met spullen die ik had meegenomen- veel te veel voor 7 weken- had ik direct laten staan om vervolgens in de auto te stappen.
Na een korte introductie van mijn persoonlijk begeleider, die iedere cliënt had, stond het programma ‘zuurstof voor de ziel’ op mijn dagprogramma. Een vrouw, de begeleidster van de activiteit, stond al bij de ruimte voor de deur te wachten. Ik zag enkele mensen van mijn intakegroep, maar de zaal druppelde snel vol met bijna dertig mensen. Door een speciaal thema programma werden twee groepen samengevoegd. Een iemand had tijdens een koffiemoment zo’n tien minuten van te voren al gewaarschuwd, dat je bij deze mevrouw beter niet te laat kon komen. De klok was onverbiddelijk voor de eerste persoon die de gesloten deur openmaakte. Ze kreeg een spontane opdracht voor de hele groep. Sommige groepsleden waren al eerder geweest en diegene die naast me zat keek me al mismoedig aan.
Extravert, een fel gekleurde kledingcombinatie sjaal om haar nek, gooide ze haar armen in de lucht en haar volume fors omhoog. ‘Dit is zuurstof voor de ziel! De plek waar je…Deze wereld is een toneel waar een ieder naar je kijkt, dus…’
Terwijl mijn lichaam snel wilde vluchten, krioelden de gedachten door mijn hoofd. Waarheen het toilet? Shit, waar kan ik heen? Ze keek een ieder aandachtig aan in de kring. ‘Je moet schijt hebben aan deze wereld’, zei ze.
Ik ben
Een grote djembé stond in het midden van de hoefvormige kring: de opdracht stel je voor met behulp van deze djembé. OMG!! Ik zat ergens in het midden. De één was creatief en bracht het vel in beweging, de ander stortte in tranen uit, en langzaam ging de rij, maar sneller dan me lief was. Wat moet ik doen? Wat moet ik doen? Ik hoorde de begeleidster tegen de persoon naast me zeggen: ‘ Neem nou eens wat meer ruimte in! Doe je dat in het leven hierbuiten ook?’ De vrouw voor de groep lachte schaapachtig.
Het zweet stond in mijn handen, toen ik uit mijn stoel opstond. Bij elke stap naar de djembé in het midden van de zaal, leek de grond onder mijn voeten steeds dieper weg te zakken.
Wat moet je doen als introvert bij zo’n oefening? Schijt eraan. Ik deed mijn spreekwoordelijke masker op en keek het publiek één voor één aan, en deed mijn ode aan het leven. Ik bouwde langzaam de spanning op met een schijnbeweging, waar ik boven het slaginstrument met mijn hand bleef hangen. Bij elke volgende slag bouwde de spanning oorverdovend op. Ik slikte, maakte mijn lippen nat tijdens de slagenwisseling en riep: “IK BEN…” Ja, in de komende weken zou ik hopelijk erachter komen wie ik ben, waarom ik ben, wat ik geworden ben en wie ik kan zijn.
Leave a Reply
Uw e-mail wordt vertrouwelijk behandeld